De afgelopen weken raakte ik betrokken bij cases van ongewenste omgangsvormen bij arbeidsmigranten. Een NGO die zich richt op arbeidsomstandigheden van tijdelijke krachten uit Polen kreeg steeds meer meldingen over intimidatie en met name seksuele intimidatie. Een Poolse vrouw meldde bijvoorbeeld dat de voorman haar had meegelokt naar een magazijn waar hij haar klem zette tegen de muur en haar betastte. Ze durfde er geen werk van te maken omdat ze haar loon nodig had om de ziektekosten voor haar ouders in Polen te kunnen betalen. Van een vertrouwenspersoon bij het uitzendbureau had ze nog nooit gehoord en ook op het bedrijf waar ze werkt, kende ze niemand die ze in vertrouwen durfde te nemen.
‘Problematiek blijft onder de radar’
Uitzendkrachten zijn veel vaker slachtoffer van seksuele intimidatie dan medewerkers met een vast contract. Zo blijkt uit onderzoek van TNO. Een snelle rekensom leert dat vijftien tot twintig procent van de jonge vrouwelijke uitzendkrachten risico loopt lastig gevallen te worden. Maar ook van andere vormen van ongewenst gedrag zijn medewerkers met een tijdelijk contract vaker slachtoffer. Van de uitzendkrachten wordt jaarlijks tien procent geconfronteerd met pestgedrag door collega’s en leidinggevenden, tegen acht procent van de vaste medewerkers.
Onlangs verscheen een studie van het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid over de drempels bij uitzendkrachten om te klagen over pestgedrag. Angst voor verlies van hun baan en onbekendheid met de hulpstructuren blijken belangrijke factoren. Noch het uitzendbureau noch de opdrachtgever blijkt informatie te geven over bijvoorbeeld vertrouwenspersonen. Gelet op de specifieke risicofactoren voor arbeidsmigranten met een tijdelijk contract vermoed ik dat zij nog kwetsbaarder zijn voor pesten en intimidatie dan Nederlandse uitzendkrachten. Onvoldoende kennis van de taal, onbekendheid met de cultuur en het ontbreken van het netwerk van familie in het thuisland zijn hier debet aan. Nederland kende een paar jaar geleden al 750.000 arbeidsmigranten en heeft er volgens een schatting van het CBS de komende jaren nog 50.000 nodig.
Een snelle rekensom leert dat 15-20 % van de jonge vrouwelijke uitzendkrachten risico loopt lastig gevallen te worden.
Omdat zij amper klagen over ongewenste omgangsvormen op het werk blijft de problematiek onder de radar. Afgaand op meldingen van uitzendkrachten bestaat het probleem niet. Door de onderzoeken van TNO en het ministerie weten we dat het verhaal van de Poolse vrouw die zich meldde bij de NGO geen uitzondering is. Bij het opstellen van een risicoprofiel voor ongewenste omgangsvormen kan een organisatie dus niet zomaar afgaan op het aantal meldingen. De onderzoeken van bijvoorbeeld TNO helpen de ogen te openen voor risico’s die tot nu toe onder de radar bleven. Inzicht hierin is de basis voor een plan van aanpak.